Kruiselings spande hij de touwen. De vezels zouden iets langs elkaar schuren en misschien wat slijten op den duur, maar ze zouden het houden. Het was het laatste dat hij vast hoefde te maken. Dit was de veel besproken laatste hand. Zijn laatste hand. Dan zou de door hem gebouwde machine nog maar een klein zetje nodig hebben en zijn werk was voltooid. Voor altijd voltooid. Hij kuchte. Opgewonden knoopte hij het ruwe touw. Ruw maar sterk. IJzersterk.
Door het grote raam aan zijn linker zijde brak het eerste ochtendlicht al de kamer binnen. Nog maar een half uur, dan zou hij alle klokken gelijk zetten en de grote slinger in het midden zijn eerste zwaai geven. Dan zou alles in deze prachtige door zijn eigen handen gebouwde machine, dit perpetuum mobile, gaan draaien, tikken schuiven en bewegen. Reflectoren zouden als vanzelf de halve baan van het zonlicht volgen. Slingers en palletjes zouden kogels doen vallen en weer omhoog takelen. En ’s nachts zou de enorme koker, die zich vanuit de machine door het dak omhoog boorde tot in de glazen koepel, zich door de maan laten roteren, om beneden een kleine speeldoos in werking te zetten. En de speeldoos zou spelen, elke nacht spelen, zijn muziek: de mars van de eeuwige sol. Zijn ode aan de zon; de sleutel tot zijn geheim.
Op zijn knieën zat hij op de kale vloer en hoestte. Zuchtend legde hij zijn magere handen op zijn bovenbenen. Dit was zijn werk. Zijn magnum opus. Hiervoor had hij zijn baan opgegeven, zijn vrouw verlaten en zijn vrienden vergeten. Hiervoor was hij op het land gaan wonen, ver van de stad, ver van alles wat hem uit zijn concentratie zou kunnen brengen en alles wat hem zou kunnen afleiden van zijn berekeningen. Verre reizen, spannende slippertjes, gezellige avonden in de kroeg… van al zulke dingen had hij afgezien om zijn doel te bereiken. Eigenlijk had hij alles opgegeven voor zijn magnum opus. Jaren had hij zijn geduld moeten tergen. Maar nu was het grote moment daar. Bijna althans. Vanmiddag zou hij zijn promotor op de universiteit bellen, die hij al in geen jaren meer gesproken had, om door te geven dat het uur U was aangebroken.
Wie had hij wel gesproken? Bijna niemand eigenlijk. Hij schraapte zijn keel en testte zijn stem. “Ah, ah, ah. B-b-b. Rrrrrr.” Hij moest ervan hoesten, maar hij was het spreken dus nog niet verleerd. Gelukkig niet, want vanaf vandaag zou hij zijn stem hard nodig hebben. Vanaf vandaag zou zijn leven drastisch veranderen. De hele wetenschappelijke wereld zou over hem heen vallen. Maar over zijn geheim zou hij niet loslaten. In zeven goed verstopte banden had hij zijn berekeningen opgeschreven, wetende dat er nooit een lezer zou zijn. Mocht zijn. Ok hijzelf zou ze nooit meer ter hand nemen. Vanaf vandaag zou hij de geheimen van de natuur moeten vergeten: zijn werk was voltooid. Als zijn berekeningen ooit in verkeerde handen zouden belanden, zouden de gevolgen desastreus kunnen zijn. Nee, hij zou niets loslaten. Nog liever zou hij sterven. Hij kuchte. De jarenlange arbeid binnenshuis had zijn gezondheid danig aangetast. Zijn lichaam was vermoeid en verweekt. Vatbaar voor ziektes als hij geworden was, had hij voornamelijk op medicamenten en astronautenvoedsel geleefd. Zijn huid was dun en blauw geworden van gebrek aan zonlicht. Het was hem wel opgevallen, maar hij had er nooit aandacht aan willen besteden. Vanmiddag zou hij zijn pak uit de kast halen en zijn haren wassen. Morgen werd een drukke dag, met veel mensen. En mensen vinden het niet fijn als je stinkt. De pers: journalisten van buitenlandse kranten, misschien zelf de televisie… Natuurlijk zouden ze aandringen. Onder druk zouden ze hem gaan zetten. Zou de veiligheidsdienst zich met dit soort dingen moeien? In ieder geval zouden ze willen weten hoe hij hiertoe gekomen was. Wat of wie er achter zat… Dat kon hij verwachten.

Misschien was het beter om helemaal niet te spreken. Om voor te wenden dat hij zijn stem verloren was tijdens de jaren durende eenzaamheid. Maar ze zouden er artsen bij halen en hem laten onderzoeken. Logopedisten op hem af sturen. Logopedisten, met grote monden vol tanden en schriften vol leesoefeningen. Want natuurlijk moesten ze het weten. Van heinde en verre zouden wetenschappers naar deze uithoek van de wereld reizen waar normaal nooit iemand kwam, om zijn machine te bestuderen. Nee! Een machine was het natuurlijk niet. Zeker niet. Er was geen energiebron. Maar wie moest hen dat vertellen als hij voorwendde niet meer te kunnen spreken? Hoe zou hij aan de telefoon zijn promotor kunnen overtuigen?
Weer kreeg hij een hoestaanval. Het was hier stoffig. Natuurlijk. Met waterige ogen keek hij op de klok. Niet lang meer. Niet lang meer. Zijn knieën deden pijn bij het opstaan. Hij rekte zijn benen uit, geeuwde en hoestte opnieuw. Ingespannen turend controleerde alle onderdelen nog een laatste keer. Ieder onderdeeltje was door hem met uiterste precisie afgesteld en bijgevijld tot perfectie. Alleen perfectie maakt mogelijk wat hij bereikt had. Met trillende handen begon hij de klokken gelijk te zetten. Alleen uiterste perfectie. Hij hoestte. Waren deze tranen te wijten aan zijn waardeloze gestel, of waren het tranen van opwinding? Met moeite wist hij zijn trillende vingers te beheersen, terwijl hij zijn perpetuum mobile klaar maakte voor het moment nul. Misschien wel voortaan het moment nul in de wereldgeschiedenis. Christus en Boeddha hadden in feite toch al eeuwen afgedaan. Misschien startte hij vandaag wel het jaar nul van de wetenschappelijke jaartelling. Misschien… Alweer overmeesterde hem een hoestbui. Hij moest zich afkeren van zijn meesterwerk om met de lucht die hij verplaatste niets te ontregelen. En nog een keer hoesten. Het deed zeer in zijn hoofd. De laatste klok. Nog maar één minuut, en dan zou hij de grote slinger (en daarmee alles) in werking stellen, met die meer dan een klein tikje van zijn wijsvinger. Nog één minuut. Nee, nog vijftig seconden. Zijn hart bonkte in zijn keel. Nog 40 seconden, en dan zou alles anders worden. Alles anders… Tien. Negen. Acht. Zeven. Zes. Vijf. Trillend naderde zijn vinger de slinger. Twee. Een. Nul!
Hij liep! Hij liep! Wat een muziek! Wat een schoonheid! Wat een beweging! Eeuwigdurende beweging. Hij liep! Weer werd hij overmand door een enorme hoestbui. Weer moest hij zich afkeren van zijn werk. De steken in zijn hoofd. De pijn in zijn borst! Hij wankelde. Hoestte en proestte. Maar zijn meesterwerk liep! Bulderend wankelde hij naar de muur. Hoestte zijn longen er zowat uit. Voltooid! Rood aangelopen maakte hij zijn armen lang en strekte hij zijn slappe armen uit naar de muur, om zich daar aan op te kunnen trekken. Staande te kunnen houden. Maar hij zou haar nooit bereiken.