Ook als het heiig was over de velden, of als de regen andere mensen tot in hun lamp-verlichtte woonkamers dreef, kon je vanuit een treincoupé, opkijkend van je boek, de man die een boom was in zijn groentetuin zien staan. Zijn door de wind ingesleten boeren hoofd diep in de schouders en ook zijn handen tot ver in de mouwen van zijn lange blauwe werkjas stond hij daar, zo stil als een vogelverschrikker. Alsof hij nog nooit van zijn plaats geweest was en nooit zou wijken. Zijn grote, grijsblauwe ogen staarden van onder zijn borstelige wenkbrauwen altijd in de verte; emotieloos, of hooguit een beetje bedrukt.

Wie hem vaker had zien staan, vroeg zich af hoe deze man zich voedde. En hoe hij het na de zomer volhield in het barre Hollandse herfstweer. Het was te zien aan zijn stevige bouw dat de man wel tegen een stootje kon. Maar wat als het ging vriezen?
Wie de man kende, wist dat hij een vrouw had, die voor hem zorgde. Die iedere dag zijn boterhammen smeerde, hem waste en er nauwlettend op toezag dat hij gekleed was zoals het het dagelijkse weder paste. Een gedrongen, gebloemjurkt vrouwtje was ze. Je zag haar wel eens bij hem. Ongewenst kinderloos. Veel en hard werken had haar lenigheid aangetast, waardoor ze bij het lopen wiegde als een eend, maar in haar eigen bedrijvige wijze kon ze heel kwiek zijn. De man die een boom was, kon niet zonder haar. Iedere avond bracht ze hem de warme pot, met liefde en verse groenten bereid. Daar in de tuin voerde ze hem, als een kind, terwijl ze hem de laatste roddel uit het dorp mededeelde, of hem vertelde over iets dat op de radio geweest was.
Dat de man die een boom was zelden of nooit iets terug zei, vond ze niet erg. Door zijn rust voelde ze zichzelf ook rustig en dat ervoer ze als prettig. Bovendien kende ze hem al zoveel jaren, dat een enkele blik, een kleine aanraking, eigenlijk al genoeg was om te begrijpen wat hem op dat moment bewoog. Zo diep waren zij met elkaar verbonden, dat geen enkele tijdelijke misère, nee, zelfs de dood hun band niet meer zou kunnen breken. Daarvan waren ze overtuigd.

Toen, op een zekere dag (want die schijnen er te zijn), besloot Gedeputeerde Staten van de Provincie dat het tijd was voor de aanleg van een nieuwe snelweg. Een heirbaan die de twee grote steden van die provincie razendsnel met elkaar zou verbinden, opdat de provincie een waar knooppunt zou worden tussen de grote steden over de grens in het westen en oosten. De landelijke overheid zag de voordelen en besloot mee te betalen. De politiek snapte niet waarom niemand dit plan al veel eerder in gang had gezet. Boeren zouden op korte afgekocht moeten worden, zodat men met de aanleg kon beginnen. De man die een boom was, was één van hen.
Terwijl de vrouw van de man die een boom was zojuist de eerste stronk prei sneed, kwam vanuit de richting van het dorp een opmerkelijk schone auto over de akkerweg gereden. Een glimmende kogel, die over het anders zo weerbarstige zandpad gleed. Zelfs de koeien, die altijd meeliepen met alles wat bewoog, hadden moeite om hem bij te houden. De auto naderde. Het moest wel een verdwaalde stedeling zijn die niet meer wist hoe hij terug moest komen op de grote weg. De man die een boom was, fronste zijn wenkbrauwen en zijn vrouw veegde haar handen af aan haar schort. Daadwerkelijk stopte de auto nu bij hun huis. Een onbekende heer stapte uit.
“Een goede morgen!”
Met een klik viel het portier van zijn automobiel in het slot.
“Mijn naam is Van der Meer. Juridisch adviseur bij Gedeputeerde Staten. Mag ik u iets vragen?”
Terwijl Van der Meer een map met papieren tevoorschijn toverde, greep hij met zijn andere hand de houten punten van het tuinhekje, om dat met vlotte sprong achter zich te laten.
“Mooi.”
Met uitgestoken hand liep hij op de vrouw van de man die een boom was af en begon een inleidend babbeltje over het heerlijke weer, zich niet realiserend dat er voor boeren geen heerlijker weer is dan regen.
“Lust u misschien een kopje koffie?”
“Nou, dat sla ik nooit af, moet ik zeggen! Het zal mijn eerste zijn vanmorgen.”
“Komt u even binnen, dan zet ik meteen een pot. Ik was er zelf eigenlijk ook wel aan toe. Er gaat niets boven een kopje leut tegen een uur of tien.”
Alsof hij er al jaren thuis was, wandelde Van der Meer de keuken binnen, nam een stoel en opende zijn dossier.
“U bent familie B.?”
“Ja, dat klopt.”
“Woont nu al zo’n pakweg… drieënveertig jaar in dit pand en beheert de percelen vijftig A en honderdzesendertig D, die dit pand omringen?”
“Dat kan wel. Maar dat soort dingen moet u aan mijn man vragen, hoor. Daar weet ik niks van af.”

Gezien de koperen asbak die de boeren keukentafel sierde, besloot Van der Meer de vrijheid te nemen om een sigaret op te steken. De glimoogjes van het vrouwtje tegenover hem keken hem voldaan aan toen ze hem het kopje voorzette.
“Wilt u er een schepje suiker in misschien? Of melk van de koeien?”
“Nee, dank u. Koffie is genoeg.”
Bij het uitblazen bleef de vezelige rook van Van der Meers sigaret lang zichtbaar, door het lage ochtendlicht dat door het keukenraam naar binnen viel.
“Maar, waar ik het over hebben wil: Heeft u er wel eens aan gedacht om te verhuizen?”
“Nee. Daar heb ik nooit aan gedacht.”
“Wist u, mevrouw B., dat als u nú verhuist, bijvoorbeeld naar een gezellig flatje in de stad, waar u veel dichter bij de winkels zit, veel sneller boodschappen kunt doen en niet eerst een half uur kwijt bent met fietsen naar het dorp… dat u dan, wanneer u uw grond aan de overheid verkoopt, een behoorlijke premie kunt ontvangen? Denkt u zich eens in, de enorme voordelen van wonen in de stad: gemakkelijk bereikbaar voor de kinders, alle tijd voor uw hobby’s omdat alles op loopafstand zit, en nog ene flinke smak geld op de koop toe! Dat is niet niks! Maar dan moet u wel nú verkopen…”
Met handen en voeten had Van der Meer gesproken, waardoor hij nu iets van een mime-speler had. Hij was enthousiast over zijn voorstel.
“Ik weet het niet, meneer. Daarvoor moet u echt bij mijn man zijn. Het is zijn land. Daar kan ik niets over zeggen. Hij is trouwens in de tuin.”
De vrouw van de man die een boom was, voelde zich een beetje ongemakkelijk bij al die drukte. Bovendien begreep ze maar de helft van wat die man met zijn stropdas allemaal zei.
Van der Meer had al snel door dat hij op deze manier enkel tijd verspeelde. Hij liet zich door het vrouwtje naar de groentetuin begeleiden, alwaar hij zichzelf verwenste dat hij vanmorgen zijn goeie Italiaanse schoenen aangetrokken had. In de meest rechtse hoek van de groentetuin, trof hij de man die een boom was.

Van der Meer stak amicaal zijn hand in de lucht.
“Goedemmmmorgen!”
De man die een boom was groette terug.
“Ik zou u graag iets willen vragen, meneer… B. Heeft u misschien een minuutje tijd voor mij? Het zal niet lang duren.”
Er zat een grote klont rivierklei aan de zijkant van zijn schoen. Hij probeerde het er af te vegen aan een sellerie.
“Ehm… Het zit namelijk zo: mijn naam is Van der Meer. Ik ben juridisch adviseur van Gedeputeerde Staten. En ik kom u een heel mooi aanbod doen. Moet u luisteren:”
De man die een boom was, spitste zijn oren, maar verroerde verder geen vin. Van der Meer, die dat op zijn beurt als een goed teken zag, zette zijn betoog gestaag voort.
“Eens in de zoveel tijd, meneer B., wil de Provincie haar oudste inwoners eren, door een van hen een geweldig aanbod te doen. Dit keer heeft de notaris u aangewezen, meneer B. U bent de gelukkige! Ik zal maar meteen zeggen waar het om gaat. Kijk: de mens wordt ouder; stroever… Laten we het beestje bij de naam noemen: de gebreken komen met de jaren. Wie eerst nog rondspringt en alles lijkt te kunnen, wordt langzaam stijver. Iedere beweging wordt lastiger. Het gebeurt ons allemaal. Op den duur rijst de vraag naar een andere woning. Een aanleuningwoning. Of, als u dat nog niet ziet zitten, misschien een gezellig flatje in de stad: met lift, supermarkt om de hoek en alle gemakken vandien. Wel, in verband daarmee wil de Provincie U, ja U , meneer B., het volgende fantastische aanbod doen: Als u nú zou besluiten te verhuizen naar een comfortabele etage in de stad, dan koopt de Provincie uw percelen grond voor een uiterst gunstige prijs en krijgt u daar bovenop nog een extra premie van zo’n 5 procent van de verkoopprijs op de koop toe! Wat zegt u daarvan?!”
“Even bleef het stil. De man die een boom was keek bedenkelijk, alsof hij het voorstel overwoog.
“U hoeft natuurlijk niet direct ja of nee te zeggen. Ik kan me voorstellen dat ik u er even mee overval.”
Van der Meer bladerde door zijn papieren. Een kleine vogel pikte in de tomatenplant bij zijn voet.
“Maar ik kan me eigenlijk niet indenken dat er redenen denkbaar zijn om zo’n aanbod af te slaan. Toch?”
“…”
“Nee, dat dacht ik wel. Er zijn ook alleen maar voordelen aan verbonden. Gaat u maar na. En dan nog die extra premie. Een win/win-situatie. Als ik u was, had ik het ook gedaan .”
Het vriendelijke gezicht van Van der Meer verraadde niets van de in hem woekerende ergernis over zijn schoenen, die steeds dieper in de blijkbaar nog vochtige aarde zakten.
“Mag ik u dan hierbij feliciteren? Ik zal het u zo snel mogelijk laten weten als we een flatje voor u gevonden hebben. Misschien is het handig als ik de rest met uw vrouw afhandel?”
Van der Meer trok zijn glimlach nog wat verder op en stak zijn hand op, zoals hij dat eerder deed.
“Tot ziens!”
Bijna struikelde hij nog op het paadje naar de voorkant van het huis, maar hij kon zich nog net in evenwicht houden. Eenmaal weer in zijn glanzende automobiel verwijderde hij zich echter nog rapper dan hij gekomen was. Al spoedig was de wagen uit het zicht verdwenen.

De tijd verstreek vlug. Binnen enkele weken was het appartementje in de stad gevonden. Niet helemaal in het centrum, maar toch ook niet heel ver van het station. Het bevond zich op drie hoog, boven een advocatenkantoor. Ze zeiden dat het niet klein was voor een dergelijk type woning. Toch zouden ze zeker niet alles mee kunnen nemen, natuurlijk. De grote kast zou moeten blijven. Net als de slaapkamerkast. Er waren vaste kasten aanwezig, zeiden ze. En de eetkamerhoek van overgrootvader. Die kon ook niet mee. En zo nog wat dingetjes. Maar dat is normaal, als je kleiner gaat wonen. Nee, wat haar echt pijn deed, was dat haar man niet mee ging.
Gebeden en gesmeekt had ze hem, om mee te komen. Gehuild en geschreeuwd. Aan zijn armen getrokken. Met ijzeren staven hadden ze gedreigd hem te slaan als hij niet weg zou gaan, de werklui. Maar de man die een boom was, was stokstijf blijven staan. Tevergeefs hadden ze geprobeerd om hem met geweld te verwijderen. Het leek wel alsof hij vergroeid was met de aarde waarin hij stond. Hysterisch had ze zich toen aan hem vast geklampt en geroepen dat zij niet zou gaan waar hij niet meekwam, en zulke dingen. Maar iemand, een ambtenaar, had haar tot bedaren gebracht en haar verzekerd dat er een oplossing gevonden zou worden. Hij had haar getroost en samen met haar een kop thee gedronken. Een aardige man.

Het was duidelijk dat er inderdaad een oplossing gevonden moest worden. En dan liefst een die niet de een of andere beschermingsorganisatie in rep en roer zou brengen. Daarom werd het volgende plan bedacht: rondom de man die een boom was, zou een hap grond met een omtrek van ongeveer vier meter uitgegraven worden. Dit moest uiteraard grotendeels met de hand gebeuren, wat een tijdrovende bezigheid zou zijn. Maar was de zo ontstane brok aarde met wortels vrij, dan kon deze (met daarop de man die een boom was) machinaal omhoog gehesen en daarna verplaatst worden naar een vrije plek, ergens in het bos. Daar zouden ze geen last meer van hem hebben en zou er geen haan meer naar kraaien.
Zo gezegd, zo gedaan. Nog geen drie dagen later was er op de plaats waar de man die een boom was gestaan had, enkel nog een merkwaardig gat in de grond. De autoriteiten berichtten de oude vrouw, toen zij naar hem informeerde, dat ze voor een groot raadsel stonden. En ook de aardige man van het kopje thee leek van de aardbodem verdwenen.
Ergens, op een verlaten plek in het bos (maar toch niet zo verlaten dat een ingehuurde kraanwagen er niet kon komen) stond de man die een boom was. Een kleine vogel verkende deze nieuwe uitrust- en misschien wel broedplaats. De man die een boom was zuchtte. Zijn mondhoeken vertrokken tot een gelukzalige glimlach. Eindelijk de rust waar hij al zo lang naar verlangde! Geen vrouw die hem betuttelde en met haar akelige gekwebbel minstens drie keer per dag zijn felbegeerde stilte ontnam! Eindelijk kon hij ècht een boom zijn!