Er was eens een man die nooit ging slapen. Hij had daar letterlijk geen behoefte aan. In zijn huis had hij maar één bed. En dat was voor logees. Zelf had hij er geen. Hij zou best een keer willen slapen. Hij had het vaak genoeg geprobeerd. Maar hij kon het gewoon niet.
’s Avonds zat de man die nooit ging slapen meestal voor de tv. Net als ieder ander eigenlijk. En als andere mensen inmiddels zo ongeveer allemaal hun warme dekens hadden opgezocht, dan bleef de man die nooit ging slapen rustig zitten en stopte een pijp. Dan staarde hij naar overenthousiaste Tellsell-presentatoren die eenzaam de lege ether vulden en bedacht hij wat hij die nacht nu weer eens kon gaan doen. Meestal besloot hij tot een wandeling. Dan stond hij op, maakte het merendeel van de lampen uit, deed zijn jas aan, groette zijn kat en verliet het huis. Dan slenterde hij verveeld door de woonwijk en stelde zich voor hoe de bewoners van de huizen waar hij voorbij kwam heerlijk zouden liggen ronken, of juist te woelen in hun bedden.
Ook als het regende ging de man die nooit ging slapen uit wandelen, maar dan deed hij zijn regenjas aan. Een paraplu gebruikte hij liever niet, want hij wilde zijn armen vrij houden.
Een heel enkele keer kwam de man die nooit ging slapen iemand tegen op zijn nachtelijke wandelingen. Iemand die terugkwam uit de stad, of iemand die het te laat had gemaakt bij vrienden. Dan groette hij beleefd. Hij was er al aan gewend geraakt dat je stem harder klinkt, ’s nachts in een lege straat. Vervelende ontmoetingen had hij eigenlijk nooit gehad. Gelukkig maar.

Het liefst was de man die nooit ging slapen alleen op straat. Dan kon hij stiekem bij de mensen naar binnen gluren en zien wat voor soort interieur ze hadden. Het interieur van iemands huis is iets heel persoonlijks. Iedereen legt iets van zichzelf in de dingen die hij om zich heen verzamelt. Zo stellen we stukjes van onze ziel veilig. Door goed naar hun interieur te kijken, kon hij de mensen beter leren kennen dan in vluchtige gesprekken bij de bakker. Over sommige mensen wist hij al heel wat, al voordat hij ze ooit gesproken of zelfs gezien had.
Een enkele keer moest de man die nooit ging slapen wel dichterbij gaan. Dan stapte hij over het poortje van de voortuin en liep tot bij het raam van de woonkamer. Als hij dan zijn neus tegen de ruit duwde, was er niemand die er iets van zei. Iedereen sliep. Dan voelde hij zich bevoorrecht dat hij dat iedere avond kon doen, terwijl anderen moesten slapen. Dan werd hij lacherig. Soms lachte hij zelfs hardop, heel hard, over straat. Niemand die het hoorde. In ieder geval had niemand er ooit iets van gezegd. En gelukkig maar. De man die nooit ging slapen was het bijzonder prettig gaan vinden om als enige wakker te zijn. Zo kon hij waken over de wereld als iedereen sliep.

Eén keer was hij een huis binnen gegaan. De achterdeur was open geweest. Mensen vergeten soms om die op slot te doen, als ze een borrel op hebben. Hij was binnengegaan door de keuken en toen doorgelopen naar de woonkamer. Daar was hij in een grote stoel gaan zitten en had hij zijn pijp gestopt. Al rokende had hij rustig rondgekeken. Alleen maar rondgekeken. Als hij stevig trok aan zijn pijp zette deze alles heel subtiel in een zwak oranje licht.
Hij had zich voorgesteld hoe deze kamer er uitgezien zou hebben als dit zíjn huis geweest zou zijn. Hij zou het meteen veranderd hebben. Hij zou vooral de meubels heel anders hebben neergezet. Veel handiger. Die tafel daar, zou hij juist in die andere hoek hebben gezet. Ja. Bij het stopcontact. Dan kun je je laptop tenminste insteken als de accu ineens leeg blijkt te zijn. En dan die stoelen aan de raamkant. En die grote stoel bijvoorbeeld. Die stond daar echt helemaal verkeerd. Zo breekt deze de ruimte helemaal met die dichte rug. Hij zou hem aan de andere kant hebben gezet, zodat je vanuit die luie stoel tenminste tv kon kijken.
In het donker was hij aan het schuiven gegaan. Voorzichtig en langzaam, om niemand wakker te maken, had hij alle meubels zo verplaatst zoals hij ze neergezet zou hebben. Maar niet alleen de meubels. Op een gegeven moment kreeg hij de smaak te pakken. Dus verplaatste hij ook de beeldjes, de staande lampen, de kleden… Alles had hij verplaatst. Totdat hij ermee tevreden was. Toen was hij gaan zitten in de stoel waar hij eerder ook in gezeten had en had hij nog één pijp gestopt. Tevreden had hij het resultaat van deze bewogen nacht overzien. Daarna was hij weer gegaan. Bij het sluiten van de achterdeur had hij gemeend iets te horen. Maar hij was doorgelopen en heeft nooit geweten of er die nacht inderdaad iemand uit het huis wakker geworden was. Als hij er aan terugdacht, verbeeldde hij zich dat het een slaapwandelaar geweest was. Maar hij dacht er niet vaak meer aan.