De man tegenover hem sprak hem op gemoedelijke toon toe:
“Je bent gewoon een klootzak.”
“Pardon?”
“Je bent gewoon een klootzak. Net wat ik zeg.”
“En welke van mijn gedragingen hebben bij u dan wel tot die conclusie geleid? Ik ken u niet eens meneer.”
“Geen enkele gedraging. Ik heb daar zicht op.”
“Zo zo.”
Enkele seconden hoorden ze alleen het geluid van de wagonwielen over de rails. De vrouw die naast hem zat, keek op van haar borduurwerk. Hij deed alsof hij haar niet zag.
“Toch vind ik het bepaald geen vriendelijke opmerking van u.”
“Natuurlijk niet. Niemand vind het prettig om van zichzelf te weten dat hij een klootzak is. Dus jij ook niet.”
“Ho ho! Te weten? U vindt dat misschien, dat kan zijn, maar ik weet dat u ongelijk hebt. Ik ken mijzelf goed genoeg om te weten dat ik echt geen klootzak ben. Een enkele keer misschien…”
“Aha! Je begint al toe te geven. Wie denk je ook wel dat je bent, dat je daarover zelf meent te kunnen oordelen?”
“Ik ken mijzelf al heel wat langer dan dat u mij kent!”
“Dat zegt niets. Hoe zou jij jezelf moeten kennen? Jij bent al bij voorbaat bevooroordeeld. Je kunt geen afstand nemen. Wat anderen over jou zeggen, daar gaat het om!”
“Zijn die dan niet bevooroordeeld?”
“De anderen? Oh, jij dacht slim te zijn! Maar zo snel heb je mij niet! Die anderen zijn misschien ook bevooroordeeld, maar lang niet zo erg als jij en ieder op zijn eigen manier. Voor anderen blijft het altijd gemakkelijker om afstand te nemen dan voor jezelf. Zeker voor een buitenstaander als ik: ik heb jou immers nooit eerder ontmoet.”
“Je bent inderdaad een buitenstaander, dat moet ik toegeven. Maar de vraag is waar jij je oordeel op baseert.”
“Op mijn ervaring met mensen: hetzelfde als waar jij jouw oordeel op zou baseren.”
“Maar ik zou mijn oordeel baseren op mijn ervaring met mezelf!”
“Precies. Nogal eenzijdig, vind je zelf ook niet? Nee, ik blijf erbij: Je bent een klootzak en dat zal ik altijd blijven zeggen.”
Tegen het coupéraam tikte zachtjes de regen van buiten een onbekend ritme.