Een kunstwerk maken is als het lezen van een goed boek: je wil naar het einde, maar je wil niet dat het afgelopen is. Want als een kunstwerk klaar is, dan is het afgelopen. Tenminste… Sommigen sleuren een werk een leven lang met zich mee, zelfs als ze op de vlucht zijn. Ze blijven er dingen aan veranderen, zoals Da Vinci met zijn Mona Lisa. Maar Da Vinci heeft nooit iets afgemaakt. Voor hem was nooit iets ‘klaar’. Ik kan dus beter zeggen: Als ik een werk ‘klaar’ verklaar, dan is daarmee een proces dat ik zelf had opgestart beëindigd. Dan is er dus even niets meer. Alleen een zwart gat. Tot ik iets nieuws heb bedacht dat goed genoeg is. Dan ben ik dus weer even alleen met mezelf.
Ja, u leest het goed: wanneer niemand je om hulp vraagt of opdrachten geeft, dan ben je met jezelf alleen. Sterker nog: met een versie van jezelf die uitermate kritisch is op alles wat je bedenkt. Het kunstenaarschap is uiteraard een maatschappelijk heel belangrijk beroep, maar het is ook eenzaam en uitputtend voor wie het moet uitoefenen.
En kon je dan nog eens doorgaan op dezelfde weg, zoals een bakker traditionele broden bakt, dan had je tenminste nog een richting. Maar regelmatig dringt de dwingende gedachte zich aan mij op dat alles anders moet. Een gedachte die altijd gevolgd wordt door hetzelfde gevoel: maar hoe dan?
Sommigen raden mij aan om niet zo kritisch te zijn. Positief blijven is het devies. Gewoon volhouden en doorgaan op de weg naar succes. Het eerstvolgende grijpen en ervoor gaan. Ik geloof niet in dit soort positivisme.
Ooit was er een periode waarin de wereld verdeeld was. Mensen vluchtten, ook al was het risico dat ze zouden sterven groot. Ik was een puber toen de Berlijnse muur viel. Het was de officiële aankondiging van een einde aan de koude oorlog tussen Oost- en West-Europa, die eigenlijk begon aan de grens tussen Oostenrijk en Hongarije. Een grens die eigenlijk geen grens is. Ooit begon alle gedoe met de moord op Franz Ferdinand in Sarajevo, de kroonprins van het Oostenrijkse Rijk, in het midden waarvan nu alle gedoe ook leek te eindigen. De cirkel was rond.
In de jaren daarna ben ik vaak in het voormalige Oostblok geweest. Alles veranderde daar heel snel. Sommige dingen verdwenen, andere kwamen snel op. In Praag waren ineens overal computers. In Rusland ontstond straatcriminaliteit. Ze schrokken zich daar rot. In voormalig Joegoslavië kwamen mensen op voor hun identiteit. In Berlijn werd de halve stad herbouwd. De Baltische staten trokken de welvaart van het Westen naar zich toe.
Al die tijd was kritiek buitengewoon ongewenst geweest. Iedereen werd geacht altijd positief te zijn over wat er ook gebeurde. Nu kritiek ineens wel mogelijk was, kwamen deze landen in een stroomversnelling. Kritiek is een noodzakelijke voorwaarde voor vooruitgang. Zonder kritiek staat alles stil. En naast anderen die wel bewegen, betekent dat eigenlijk achteruitgang. Zoiets als de auto van Franz Ferdinand en zijn geliefde Sophie, die achteruit geduwd werd toen eerst zij, en daarna hij werd doodgeschoten. Alleen kritiek kan aangeven waar dingen verbeterd kunnen worden.
Dus zit ik hier in mijn zwarte gat en kraak het ene na het andere idee dat ik krijg genadeloos af. Het moet anders, maar ik weet beslist nog niet hoe. Wat ik verzonnen heb, is bij lange na niet goed genoeg. Ik heb mooie stukken hout gevonden en schelpen bewaard die ik zelf gegeten heb. Daarvan heb ik leuke sculpturen kunnen maken, iets waar ik weinig ervaring mee had. Het was een mooi hazenpad om te bewandelen. Maar inspirerende stukken hout kun je niet zoeken. Je kunt ze enkel vinden. En dat is een belangrijk verschil.