Lang, lang geleden was er een verbond van voorname mannen die bereid waren om na verre reizen het voor hen Heilige Land met hand en tand te verdedigen voor het christendom. Zij noemden zich kruisridders. Er was ook een filosofisch genootschap onder deze mannen. Zij noemden zich de Rozenkruisers. Her en der vindt men nog overblijfselen van hun bestaan. Bijvoorbeeld in de kathedraal van Chartres, die ik in 2019 bezocht.
Later begreep men binnen de kerkelijke gezindten weinig meer van deze mensen. Ook binnen de katholieke kerk niet. Geloof was meer en meer toegespitst geraakt op de wens om het geestelijke en het lichamelijke te scheiden. Strijden met wapens, of geweld in het algemeen, paste niet meer binnen het dominante dogma van noodzakelijke vergeestelijking. En dus raakten de Rozenkruisers in onmin. Zij werden verdacht van homoseksualiteit of seksualiteit in het algemeen. Over hun inwijdingsriten gingen wilde verhalen. Novicen zouden de kont van de duivel moeten kussen. Of erger: een verschijningsvorm waarbij hij een vrouwelijk lichaam heeft. En voor het begrip: ook een bokkenhoofd.
Zelfs hiervan heb ik in de kathedraal van Chartres nog verschillende afbeeldingen gevonden. Hoe moesten deze anders worden geduid? Men wist het niet meer. De eigen geschiedenis werd niet meer begrepen, omdat de tijden drastisch waren veranderd. Men noemde deze verschijningsvorm van de duivel die men aantrof: “Baphomet”, of in de vrouwelijke vorm: “la Baphomette”.
Toen dit werk onder mijn handen uitgroeide tot iets sacraals, dat mij doet denken aan oude rituelen en symbolen, vol seksualiteit zonder erotiek en religie zonder kerkelijkheid; iets dat uitnodigt tot aanbidding zonder iets te willen, verkrijgen of bereiken, toen wist ik hoe mijn werk moest heten: “Baphomette”.
Tik voor meer op mijn naam links boven.